Het is eenvoudig: hoe meer hout er in een bos groeit, des te meer koolstof er wordt vastgelegd en dus CO2 wordt opgenomen. Meer hout laten groeien kan door het aanleggen van nieuw bos, maar er zijn ook mogelijkheden in het bestaand bos.

Koolstofhuishouding: vastleggen en voorraad

Voor een goed begrip van de koolstofhuishouding is het nodig onderscheid te maken in koolstofvoorraad en de jaarlijkse koolstofvastlegging. Zo was in 2019 de bovengrondse koolstofvoorraad van het totale Nederlandse bos ongeveer 100 megaton. Doordat bos groeit en er dus steeds meer hout in het bos komt te staan – bosbeheerders spreken van aanwas Er wordt ook geregeld hout geoogst, maar dat is minder dan er bijgroeit; de genoemde 1 Megaton is globaal de netto aanwas. – komt er jaarlijks ongeveer 1 megaton aan koolstof bij. Daarnaast wordt ook in de almaar groeiende wortels koolstof opgeslagen en neemt geleidelijk de hoeveelheid koolstof in de humuslaag toe door vertering van vallend blad e.d.

Er is een zekere analogie met kapitaal en rente. De hout;voorraad is dan te zien als het kapitaal, de aanwas als de rente. Als er geen hout geoogst wordt, komt de jaarlijkse rente, de aanwas, vanzelf bij het kapitaal. Stel: op een hectare bos hebben aan het begin van de lente alle bomen samen een houtvolume van 180 m3 en de aanwas op dat perceel is 7 m3 per jaar. Dan staat er dus aan het einde van het groeiseizoen 187 m3 hout. Zolang er geen hout geoogst wordt en er niet al te veel bomen dood gaan, zal de houtvoorraad ieder jaar aldus toenemen.
Uit een oogpunt van CO2-huishouding is het zaak om de voorraad, het kapitaal, te vergroten en de rente, de houtaanwas, op peil te houden. Langs beide wegen is de koolstofopslag te vergroten. Het bos levert dan een bijdrage aan het reduceren van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer, en daarmee de klimaatverandering beperken, ook wel klimaatmitigatie genoemd

05 Aurel graaf 0320‘Dames en heren, waaraan groeit hout?’ Met deze vraag opende wijlen Aurel graaf zu Ortenburg steevast zijn excursies naar de bossen van zijn landgoed Middachten. Na de verwarring bij zijn gehoor over het cryptische waaraan, gaf hij het veel betekenende antwoord: ‘Hout groeit aan hout!’

 

Aanwas bevorderen

De groeisnelheid van bomen, en daarmee het effect op de koolstofvastlegging, verschilt per bostype. Snelgroeiend bos neemt in een bepaald tijdbestek meer koolstof op dan bos dat niet (meer) zo snel groeit.
Hoe snel een bos groeit hangt van veel factoren af. Naast de bodemvruchtbaarheid zijn de leeftijd van de bomen en de boomsoort van grote invloed. Er zijn snelle groeiers zoals populier en wilg op de klei- en leemgronden en bijvoorbeeld douglas en lariks op het zand; eiken en dennen groeien langzamer.

Jong bos groeit doorgaans sneller dan oud bos. Het vervangen van oud bos door nieuw bos is een manier om de groei van een bosgebied op peil te houden, dan wel te verhogen.
Wat betreft de groeipotenties, en dus ook de koolstofhuishouding, gaat het om het beoordelen van zowel de productiekwaliteiten van het vertrekkende, als ook die van het nieuwe bos of bosgedeelten. Daarbij dient zich de vraag aan, hoeveel de groei van het bestaande bos bedraagt, en, of op deze zelfde plaats een nieuw bos (van mogelijk een andere boomsoorten) meer groei zal opleveren. Bosvakmensen spreken van bosverjonging.

Bij verjonging moeten veel bosfuncties worden gewogen

Het gaat daarbij om een complexe afweging, want naast groei, moeten ook de waardes van bosfuncties natuur en beleving worden meegewogen (zie Twaalf boslessen, les 6: ‘Wat willen we van het bos.’). Ook de opbrengsten van het te oogsten hout en de kosten van bosaanplant spelen een rol.
Vanuit koolstofvastlegging is het zaak oud bos geleidelijk te verjongen, zonder dat de houtvoorraad sterk afneemt. De kunst is om ruimte te maken voor goed groeiende jonge bomen, zonder het oude bos in een keer te vervangen, en zo de houtvoorraad op peil te houden (zie hierna, onder ‘Hout sparen’). 

Brede bosfuncties

Het spreekt voor zich dat bosverjonging bedoeld om de bijgroei te verhogen, nagelaten wordt in oude bossen met bijzondere ecologische of landschappelijke waarde. Anders gezegd: groei op peil houden, dan wel bevorderen is verstandig uit klimaatoogpunt, maar zou niet ten koste mogen gaan van andere bosfuncties. Het merendeel van ons bos is multifunctioneel: het dient tegelijkertijd natuur, de beleving en het voortbrengen van hout. Het is raadzaam om ook nieuwe bossen niet uitsluitend in te richten voor koolstofvastlegging; deze (in zekere zin nieuwe) rol laat zich goed integreren in de andere functies van het bos. vullen van een dergelijk ‘hol’ staand bos, door onder de dennen nieuwe bomen aan te planten of spontaan te laten kiemen, is een goede manier om de houtaangroei, de aanwas van dat bosperceel te verhogen. Een deel van de oude dennen kan dan behouden blijven en de nieuwe aanwas gaat er onder groeien. Dat verhoogt de groei van het bosperceel en levert ook nog eens mooi, en mogelijk ecologisch waardevol bos op (zie Twaalf boslessen, o.a. les 8, Biodiversiteit).

Naast de leeftijd heeft ook het aantal bomen op een bepaalde oppervlakte, de dichtheid van het bos, invloed op de bijgroei.
Een voorbeeld. Een oud dennenbos waar in de loop der tijd veel bomen zijn weggevallen en nu niet veel bomen meer staan, levert niet veel aanwas meer op. Het aanvullen van een dergelijk ‘hol’ staand bos, door onder de dennen nieuwe bomen aan te planten of spontaan te laten kiemen, is een goede manier om de houtaangroei, de aanwas van dat bosperceel te verhogen. Een deel van de oude dennen kan dan behouden blijven en de nieuwe aanwas gaat er onder groeien. Dat verhoogt de groei van het bosperceel en levert ook nog eens mooi, en mogelijk ecologisch waardevol bos op.

Essen en fijnsparren

Soms valt er voor de bosbeheerder niets te kiezen, dan dienen de verjongingsplekken zich vanzelf aan. De afgelopen jaren ontstonden er in nogal wat bosgebieden open ruimtes door het spontaan afsterven van bos, soms over behoorlijke oppervlakten. Zo stierven o.a. in Flevoland veel essen als gevolg van een schimmelziekte, op de zandgronden legden plaatselijk fijnsparren en lariksen plaatselijk het loodje door een samenvallen van droogte en insectenaantastingen. In veel gevallen ging het om gelijkjarige monoculturen.
Het uitvallen van deze bossen betekende in verschillende opzichten een tegenvaller:

  • het leverde grote ‘kapvlaktes’ op, terwijl de meeste beheerders juist streven naar kleinschalige ruimtelijke afwisseling
  • het heeft een negatief effect op de koolstofhuishouding. Het ging namelijk veelal om relatief jong, goed groeiend bos, waardoor het verlies van dat bos een terugval in voorraad én in groei betekent; het kost enige tijd voordat het vervangende bos goed aan de groei is
  • Een deel van de bossen was niet volgroeid, waardoor de meeste stammen te dun waren voor een hoogwaardige en dus duurzame bestemming.

Overigens kunnen we ons gelukkig prijzen met een relatief kleinschalige afwisseling van boomsoorten in onze bosgebieden. Hoe anders is dat in de plaatselijk grootschalige fijnsparrenbossen in Duitsland. Daar heeft de sterfte grote gevolgen voor het landschap, de ecologie Vanuit natuuroogpunt zou je hier op kunnen merken dat de ecologisch waarde van de uitgestrekte fijnsparren-bossen zo laag is, dat er nu voor die bosgebieden betere tijden aanbreken. De eerste jaren zullen de ontstane open ruimtes inderdaad een grote variatie aan planten dieren herbergen. Daarna breekt echter een ecologisch armere fase van het jonge bos aan van vele decennia. en de koolstofhuishouding. De lokale houtverwerkende industrie is niet op het plotselinge mega-aanbod van fijnsparrenhout berekend, waardoor een fors deel van het te oogsten hout niet de gebruikelijke hoogwaardige, langdurige bestemming krijgt.

Hout sparen

Zoals hiervoor beschreven kan het bestaande Nederlandse bos nog flink meer hout bevatten en daarmee koolstof vastleggen; op termijn is een verdubbeling van de koolstofvoorraad zowel bovengronds als ondergronds niet uitgesloten. Maar dat vraagt natuurlijk wel tijd: bos is traag.

Oud bos doet het op veel fronten beter

‘Wat wij ook van het bos verwachten, het zal altijd beter functioneren naarmate het ouder is’. Wijze woorden van de Nederlandse overheid in haar Meerjarenplan Bosbouw uit 1986. Bedoeld werd: bos oud laten worden is gunstig voor de natuurwaarde, voor de beleving – het bos wordt naarmate het ouder wordt bijna altijd mooier – en, bos met oude, dikke bomen is voor de houtproductie meestal interessanter dan bos met dunne bomen. In recente beleidstukken gaat het naast deze klassieke functies van bos ook over de rol van koolstofvastlegging.

De afgelopen halve eeuw is er veel veranderd in het Nederlandse en Vlaamse bos: het bos is ouder geworden – de gemiddelde leeftijd van de bomen nam toe –, de houtvoorraad is flink gestegen en het beheer is kleinschaliger geworden.
Die gestegen houtvoorraad komt doordat er meer hout bijgroeide dan er geoogst is. Daarmee wordt het beginsel van duurzaam bosbeheer, namelijk niet meer oogsten dan er bijgroeit, méér dan waargemaakt. Er valt aan te nemen dat deze trend van toenemende houtvoorraad zich de komende periode voortzet, en mogelijk door de focus op koolstofvastlegging nog versterkt wordt.

Hier ligt ogenschijnlijk een tegenstrijdigheid: het gewenste verhogen van de houtvoorraad – dus hout ‘sparen’ – betekent terughoudend zijn met houtoogst. Anderzijds is de geregelde oogst van hout (en dat hout een langdurige bestemming geven), gunstig voor het klimaat. Het is aan de bosbeheerder om tussen deze twee opgaven het verstandige midden te kiezen, afgestemd op de situatie in het beheergebied. Onze bestaande bossen tonen dat dit mogelijk is: de hout;voorraad nam geleidelijk toe terwijl er tegelijkertijd geregeld hout werd geoogst (en de bossen mooier geworden zijn).

Bos met hier en daar gaten zijn een geschikt habitat

Aan dat zo te noemen ‘voorraadbeheer’ zit nog een ander aspect. Bos – en daarmee een flink deel van de bomen – oud laten worden, werkt bijna altijd positief uit voor de natuurwaarde. Echter, een over grote oppervlakte geheel gesloten kronendak is minder gunstig voor de biodiversiteit: plaatselijke openheid te midden van hoog opgaand bos resulteert in een gevarieerde ruimtelijke bosstructuur. Bos met hier en daar gaten (al dan niet tijdelijk) levert voor veel dier- en plantensoorten een geschiktere habitat op dan eenvormig, geheel gesloten bos.

De afwegingen om bossen of bosgedeelten al dan niet te kappen zijn dus niet eenvoudig. Ze worden echter in het Nederlandse en Vlaamse bosbeheer doorgaans zorgvuldig en op professionele gronden gemaakt.

Kwaliteitshout integreren

Kwaliteitshout Boomstammen hebben een hogere houtkwaliteit als ze: voldoende dik zijn, recht zijn, weinig noesten (van ingegroeide takken) bevatten. maakt een grotere kans om een duurzame, langdurige bestemming te krijgen dan minder waardevol hout. Daardoor is dus het ‘telen’ van kwaliteitshout indirect gunstig voor de koolstofhuishouding. De kwaliteitsbomen blijver langer in het bos staan, ze krijgen de tijd om dik te worden en leggen zo meer koolstof vast. Nadat ze geoogst zijn is er bovendien een gerede kans dat het hout van deze kwaliteitsbomen een langdurige bestemming krijgt.
Hoe er in de toekomst naar bos gekeken wordt is niet precies te zeggen. Veel bosbeheerders zien het terecht als hun verantwoordelijkheid om voor toekomstige generaties de mogelijkheid open te laten om goed hout te kunnen oogsten. Het voortbrengen van waardevol hout laat zich – zo heeft de afgelopen halve eeuw getoond – goed combineren met de ecologische functie van het bos.