Een nieuw argument voor bosaanleg

Eind 2018 klonk het klimaatbericht: ‘Nederland ontbost naar verhouding sneller dan het Amazonegebied’. Dat klonk dramatisch en het bleek getalsmatig te kloppen. Daarbij moet bedacht worden dat het gaat om de procentuele afname, in absolute zin is de Nederlandse afname totaal onvergelijkbaar met de ontbossing in de Amazone.
Wageningen Universiteit becijferde dat er tussen 2013 en 2016 per jaar 0,36 % van het Nederlandse bosoppervlak verdween. Soms moest het bos wijken voor gebouwen en infrastructuur, of werd het weer landbouwgrond. Zo’n dertig jaar geleden werden boeren in Nederland gestimuleerd om ‘tijdelijk bos’ aan te leggen, ter bestrijding van landbouwoverschotten, vooral in de akkerbouw. Deze bossen – veelal populieren – mochten de boeren later oogsten zonder herplantverplichting. Het was reëler geweest dergelijke beboste landbouwpercelen destijds niet als bos te registreren. Maar bij bijna de helft van de oppervlakte ging het om de omvorming van bos naar open natuurterrein, zoals heide of stuifzand.

Er is steeds meer aandacht voor het bos als koolstofvastlegger

Dat bericht klonk voor velen als onbegrijpelijk, want de noodzaak om juist méér bos aan te leggen werd inmiddels breed gevoeld. De roep om meer bos gaat de laatste jaren bijna altijd gepaard met aandacht voor de rol van het bos als koolstofvastlegger.
Bos kan sowieso rekenen op een grote maatschappelijk waardering. In de weekenden staan de bosparkeerplaatsen vol en het vellen van bomen en bossen gaat vaak gepaard met publieke weerstand. De meeste mensen houden van bomen en van bos.


De gedachte om in Nederland meer bos aan te leggen is niet nieuw. Na de sterke uitbreiding tussen 1880 en 1950 (van 2 % naar 8 %) heeft de overheid vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw verschillende keren plannen gemaakt voor verdere bosuitbreiding, veelal met flinke oppervlakte-ambities. Die plannen zijn maar ten dele gerealiseerd, vaak als gevolg van planologische en financiële, en dus politieke belemmeringen. De meeste nieuwe bossen zijn sindsdien aangelegd in de Randstad, zoals het Bentwoud, en in de Flevopolders.

Recent is er zoals gezegd in Nederland bos verdwenen, maar dat stelt in oppervlakte niet veel voor. Als we over een langere periode kijken is het beeld veel positiever: het aandeel bos is de afgelopen halve eeuw gestegen van 8 % naar ongeveer 11 % van de landoppervlakte. Het blijft natuurlijk aan de schamele kant: in Europa is het gemiddeld 38 %. Het bieden van recreatieruimte dicht bij de mensen en het verhogen van de hout-zelfvoorzieningsgraad waren voor die bosuitbreidingen destijds de hoofdmotieven.

In Vlaanderen is de bosoppervlakte rond de 10 % en de afgelopen eeuwen redelijk constant. Wel vond er in die periode een forse verschuiving plaats: er waren veel ontbossingen in het westen van Vlaanderen ten behoeve van landbouwgrond. Veel – deels ook oude – bossen op rijke groeiplaatsen zijn op die manier verdwenen.

Ook particulieren en bedrijven zetten zich in voor meer bos

Op de zandgronden in de Kempen werden in die perioden veel heidevelden bebost, onder andere door de vraag naar mijnhout. Ook in de Vlaamse duinen is de bebossing toegenomen.
Het Vlaamse bosareaal is erg versnipperd, meer dan in Nederland, zowel in eigendom als locatie.
En die versnippering neemt nog altijd toe, veelal door ontbossing voor harde infrastructuur, maar ook door de omvorming van bos naar open (heide-) landschap.
Ook in Vlaanderen zijn er ambities voor bosuitbreiding. En al langer: in de negentiger jaren waren er plannen voor 10.000 ha bos erbij, maar daar is weinig van terecht gekomen. Recent heeft de overheid de ‘Cockpit bosuitbreiding’ gestart; veel Vlaamse bosmensen hopen dat er nu wel wat gaat bewegen.

Nieuwe bos aanleggen
Er is een belangrijk verschil met de eerdere plannen voor nieuw bos: de huidige wensen om meer bos aan te leggen zijn sterk door de klimaatdoelen gedreven. De Nederlandse bos- en houtsector presenteerde in 2016 hun Actieplan Bos en Hout, met de ambitie 100.000 ha nieuw bos te planten, een oppervlakte zo groot als de hele Veluwe. Deze plannen riepen, zoals te verwachten was, veel weerstand op in landbouwkringen
Niet alleen publieke instellingen, ook particulieren en bedrijven zetten zich de laatste jaren in voor meer bos (de interesse van het bedrijfsleven zal deels gebaseerd zijn op intrinsieke motivatie/maatschappelijk verantwoord ondernemen, mogelijk ook deels op green washing). Men doet alsof men weloverwogen met het milieu en/of andere maatschappelijke thema’s omgaat, maar dit blijkt vaak niet meer dan ‘een likje verf’ te zijn.

Het nieuwe bos kan makkelijk excuusbos worden 

De belangstelling biedt niettemin goede kansen voor investeringen in bosaanleg. Soms willen bedrijven in hun thuisbasis iets doen, niet alleen ver weg in de tropen bomen aanplanten, maar dicht bij hun medewerkers en klanten. Daarnaast zijn er veel initiatieven van burgers zoals Trees for all, het Vlaamse Bomencharter en de zoekmachine Ecosia. Er is in de samenleving een toegenomen milieubewustzijn vast te stellen, ook dat lijkt een trigger voor meer bosbetrokkenheid van particulieren en bedrijven: bos en bosaanplant is tastbaar, je kunt er iets mee, mensen worden emotioneel eigenaar van bos.

Aan al deze op zich positieve acties kleeft wel een zeker risico: mensen en bedrijven zouden hun bijdrage aan nieuw bos als een ‘aflaat’ kunnen beschouwen. Ze denken zo hun eigen CO2-uitstoot daardoor niet te hoeven verminderen; het nieuwe bos wordt dan een excuusbos.

Er is heel veel bos nodig

Een vergelijking. Naar schatting levert een blijvende afname van 10 % van de huidige Nederlandse CO2-uitstoot (dat zou haalbaar moeten zijn) ruwweg evenveel klimaatwinst op als de jaarlijkse koolstofvastlegging door 2,3 miljoen ha nieuw bos, zo’n 15 jaar na aanleg. Dat is een oppervlakte van ongeveer half Nederland. Zo’n nieuw aan te planten bos zou na een jaar of vijftien jaarlijks ongeveer 8 ton CO2 per ha vastleggen. Dus: voor 19 miljoen ton (= 10 % van de uitstoot) besparing per 8 ton is 2,3 miljoen ha bos nodig.

Dweilen kan helpen, maar de kraan dichtdraaien is meestal slimmer

In de zomer van 2019 stelde een Zwitsers onderzoeksteam op basis van satellietbeelden dat met massale aanplant van bos op allerlei plaatsen op de wereld het zou kunnen lukken om de opwarming van de aarde significant te verminderen.
De Wageningse hoogleraar Gert-Jan Nabuurs, specialist op het gebied van Europees bosbeheer, zette zijn vraagtekens bij onderdelen van deze studie. Hij is groot voorstander van het aanplanten van bos en het opvoeren van de houtproductiviteit en daarmee de koolstofvastlegging, maar acht de uitvoering van de Zwitserse studie op de voorgestelde schaal weinig realistisch.

De hoeveelheid bos die nodig is om een substantiële bijdrage te leveren aan het terugdringen van de overmaat aan CO2 moet dus niet worden onderschat: er is een héél grote oppervlakte nieuw bos nodig om onze uitstoot enigszins te compenseren. Dweilen kan helpen, maar de kraan ten minste wat dichtdraaien is meestal slimmer. De nationale uitstoot verminderen is veruit de meest effectieve manier om de negatieve gevolgen voor het klimaat in te perken.
 

Overwegingen voor meer bos

Hoewel het bos slechts een bescheiden bijdrage aan de CO2-afvang levert, zijn er veel maatschappelijke argumenten voor de aanleg van meer bos. Sowieso zijn er de 'klasieke', door de samenleving gewaardeerde functies: beleving voor de bosbezoekers, het herbergen van een gevarieerde flora en fauna en het voortbrengen van hout.
Daarnaast heeft bos in de huidige tijd nog wat extra te bieden: bos is tijdens warme periodes een koele buitenruimte. Daar komt bij dat het hout uit het Nederlandse en Vlaamse bos lokaal te verwerken en te gebruiken is en heeft het zo een beperkte energetische footprint.
Bos is een relatief goedkope vorm van natuur doordat het, in vergelijking met andere typen van natuur, extensief kan worden beheerd. Die relatief lage beheerkosten maken bos gewoonlijk ook minder gevoelig voor beleidswijzigingen.

Bij bosaanleg is de aankoop van grond een grote kostenpost: de grondprijzen van boerenland zijn hoger dan ooit. Het al dan niet realiseren van nieuw bos is daarmee vooral een politieke keuze. Echter, grondaankoop is niet in alle gevallen nodig: publieke en semipublieke natuurorganisaties hebben hier en daar zelf grond beschikbaar voor bosaanleg.
Het is overigens niet reëel om de kosten van bosaanleg geheel aan de CO2-vastlegging toe te rekenen, met bos ontstaan er immers ook de genoemde andere maatschappelijke waarden.

De tijd als achilleshiel/-pees In Vlaanderen gaat het bij Achilles om de pees, in Nederland om zijn hiel.

Niet alleen voor de beleving van de bezoekers, ook ecologisch ontwikkelt een bos zich niet snel. Het duurt meerdere decennia voordat er sprake is van een echt bosklimaat met bijbehorende planten en dieren. Voor hout van behoorlijke afmetingen is nog meer geduld nodig: afhankelijk van de boomsoort duurt het wel 50 tot 80 jaar voordat er sprake is van waardevol hout.
Maar op het punt van CO2-opname functioneert jong bos relatief snel; voor de meeste boomsoorten zit de groei er na 10 à 15 jaar al flink in. Sterker, dan begint de jeugdfase waarin het bos het hardst groeit, en dus jaarlijks de meeste CO2 vastlegt. Bovendien wordt er gewoonlijk uit dat jonge bos niet of weinig hout geoogst en wordt er dus veel houtvoorraad opgebouwd.
Niet alleen het bos vraagt tijd, ook de aanleg en vooral de besluitvorming die daaraan vooraf zal gaan, kan veel (vergader)tijd vergen. Als het tot een echt grootschalige bosaanleg gaat komen, zal bovendien de teelt van kwalitatief goede jonge bomen om die bossen mee aan te planten uitgebreid moeten worden. Dat vergt enkele jaren.

Voor het grote werk is het wachten op de politiek

De tijd zal leren of het gaat lukken om op niet
al te lange termijn flink wat bos aan te leggen.
De urgentie wordt alom en meer dan ooit gevoeld; burgers, bedrijfsleven en enkele terreinbeherende organisaties zijn er al mee bezig. Maar voor het grote werk is het wachten op de politiek.

Waar komt dat nieuwe bos?

Grond is in onze drukbevolkte landstreken schaars en duur. Iedere hectare heeft een eigenaar en een prijs. Voor de koolstofvastlegging maakt de plaats van het nieuwe bos op zich vanzelf sprekend niet uit, dat kan ook in een verafgelegen regio zijn; de klimaatproblemen houden niet op bij de landsgrenzen.
Dat rechtvaardigt de investering in nieuw bos in andere landen. Sterker, er zijn landen waar de bossen veel sneller groeien en dus sneller de koolstof vastleggen; bovendien is de grond er veelal goedkoper. Nadeel van bosaanleg in verre oorden is echter dat er minder zicht is op het beheer, en daarmee de continuïteit minder is gewaarborgd.
Gezien het maatschappelijk belang van bos, ligt het voor de hand nieuw bos aan te leggen op publieke grond. De natuurorganisaties zijn voor een deel privaat, maar ze dienen publieke doelen. Enkele organisaties onderzoeken momenteel of er binnen hun terreinen plaatsen te vinden zijn om als bos in te richten. Zo wil Staatsbosbeheer voor 2030 ongeveer 5000 ha extra bos in haar beheergebied realiseren, bijvoorbeeld op botanisch minder interessante graslanden of akkers. Ook langs de rivieren is ruimte voor nieuw bos, zij het dat de doorstroming bij hoogwater niet te veel beperkt mag worden.

Strootman: ‘In ons volle land ligt grootschalige bosaanleg niet voor de hand’

Vanuit de recreatiefunctie bezien is ligging nabij steden en andere woonkernen aantrekkelijk.
De grond kan daar echter wel extra kostbaar zijn. Volgens Berno Strootman, landschapsarchitect en recentelijk Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving, ligt ‘in ons volle land grootschalige bosaanleg niet voor de hand’. Hij ziet wel kansen voor landschapselementen en recreatiebossen rondom steden. Daarmee zou tot 2030 wel 10 % uitbreiding van het huidige bosareaal te realiseren zijn. Maar de grond naast steden is het duurst en daar zijn ook veel andere wensen, zoals woningbouw en stadslandbouw. Anderzijds is bos in hete periodes een koele plaats om te verblijven. Bos is sowieso populair Uit onderzoek blijkt dat bosbezoek al jaren op 1 staat. Een klein voorbeeld: in de Amsterdamse Waterleidingduinen gaat het merendeel van de (jaarlijks 1 miljoen) bezoekers naar het deel met het bos en minder naar het open duingebied. als wandelgebied.
Ook wordt wel gesuggereerd om agrarische gronden in de buurt van kwetsbare natuurgebieden in te planten met bos. Dat biedt veel voordelen: het leidt tot een snelle groei (want over het algemeen vruchtbare grond), het geeft geen verlies van bijzondere plant- en diersoorten en het vormt een buffer voor stikstofuitstoot vanuit de landbouw.

Wat voor een bos willen we?

Als er nieuw bos moet komen, dient zich de vraag aan wat voor een soort bos het moet worden.
Er valt nogal wat te kiezen: bos aanplanten of spontaan Op braakliggend of anderszins open terrein gaat vroeg of laat vanzelf bos groeien. Ga maar na wat u geregeld aan kleine boompjes uit uw tuin haalt. laten ontstaan? Als we aanplanten, welke boomsoorten dan? Naaldbomen, loofbomen of allebei? Boomsoorten die vooral interessant zijn voor de houtproductie of vooral waardevolle natuur opleveren?
Bij dit alles is de onderliggende vraag natuurlijk: welk doel moet dat bos op de betreffende plaats gaan dienen?

De geschiedenis leert dat de wensen van de samenleving veranderen

Bekeken door de klimaatbril ligt kiezen voor snelgroeiende boomsoorten voor de hand, die bomen leggen immers snel veel CO2 vast. Maar: ‘Boompje groot, plantertje dood’, ofwel: de keuzes die bij aanleg gemaakt worden manifesteren zich pas een of enkele mensgeneraties later. De kans is groot, zo leert de geschiedenis, dat tegen de tijd dat het bos volgroeid, ‘volwassen’ is, de ideeën en wensen van de samenleving veranderd zijn.
Eigenlijk is dus de vraag: aan wat voor een soort bos is er te zijner tijd behoefte? Dat is voor een deel onduidelijk.

Het verstandigste antwoord op die onzekerheid is een bos maken dat breed functioneert. Multifunctioneel bos dus, met goede groei en dat bestand is tegen de nieuwe klimaatomstandigheden. Een gemengd bos is dan raadzaam, want als er onverhoopt een soort uitvalt, dan blijft er op die plaats tenminste nog bos over (later meer hierover). Bij de boomsoortenkeuze is dus omwille van risicospreiding variatie aan te raden.

Ook spontane bosvorming, bos laten ontstaan zonder aanplant, is een mogelijkheid. Dat biedt voordelen: het bespaart aanlegkosten en de natuur geeft aan wat de geschikte boomsoort is voor die plaats op dat moment. De boomsoort(en) die zich aandienen zijn veelal de zogenaamde pioniers, zoals wilgen op de klei- en leemgronden en dennen en berken op het zand.

In Nederland en Vlaanderen is er is op het gebied van bosaanleg veel kennis aanwezig; er is de afgelopen halve eeuw immers op verschillende plaatsen bos aangelegd, zoals in de Flevopolders. Het zou goed zijn - met name voor bosontwerpers - die bossen ter inspiratie nog eens langs te lopen. Vaak is de aanleggeschiedenis bekend of nog wel te herleiden. Daar is veel van te leren, vooral op het gebied van kansen van bepaalde mengingen, men koos namelijk niet altijd voor de slimste combinaties. In het verleden mengde men bijvoorbeeld wel eens eiken met essen. De snelgroeiende essen overgroeide de eiken: van de lichtbehoeftige eiken is niet veel terecht gekomen; een leerzame vergissing. Die ervaring is in te zetten voor de aanleg van het nieuwe bos.
Ook het bekijken van spontaan gevormde bossen kan veel kennis en ideeën opleveren voor de ‘nieuw-bos-ambities’.